vrijdag 13 december 2013

Renkumer in hart en nieren: Joop Stoorvogel

Woensdag 30 augustus 2000 Hoog en Laag Achtergrond Pagina 7

Renkumer in hart en nieren: Joop Stoorvogel

“Renkumers moeten op voorrang op woonruimte krijgen”

Een serie over geboren en getogen Renkumers. De verhalen die zij vertellen doet het oude Renkum herleven. Maar ook geven zij hun mening over de huidige situatie in hun geboortedorp of omgeving.
Door Mieke Mintjes

In het jaar 1937 werd Joop Stoorvogel geboren op de Bellevue. Hij groeide op, vond werk bij Van Gelder en later bij een pianofabriek in Ede. Vervolgens reageerde de destijds 27-jarige op een advertentie en werd postbode. Maar liefst vierendertig jaar lang fietste en toerde hij als postbode door Renkum en omgeving. De goedlachse Joop is altijd wel in voor een leuk geintje en heeft in de loop der jaren al heel wat mensen in het 'ootje' genomen. Gezelligheid troef bij deze Renkumer, die enthousiast vertelt over zijn werk en dorpsgenoten, maar ook serieus ingaat op de veranderingen in zijn dorp.

„Ik zag een advertentie in de krant waarin een postbode gevraagd werd. Ik dacht, verrek, da 's net een mooi baantje voor mij. Nu stond er in de advertentie dat je een brief aan de directeur moest schrijven. Het leek mij veel beter om er even langs te gaan. Directeur Smit woonde naast het postkantoor in de Dorpsstraat. Ik aangebeld en nadat hij de deur opendeed heb ik mijn naam gezegd en ook dat ik voor de sollicitatie kwam. Dan moet je een brief schrijven, zei hij. Ik vertelde hem dat ik toch in de buurt was en dacht dat het zo ook wel kon. Na wat gemopper van zijn kant mocht ik binnenkomen. Hij vroeg wat algemene gegevens en zei dat hij me nog een test moest afnemen. Hij vroeg me als ik met de trein naar Amsterdam zou moeten, hoe ik dan zou reizen. Ik zeg nou, 'eers noar Ede, door deur noar Utrech en van doar uut noar Amsterdam'. Dat was goed geantwoord! Na een medische keuring die ok al niks veurstelde kon ik aan de slag."

Ongeveer anderhalf jaar lang werkte Joop met een arbeiderscontract. Daarna kreeg hij zijn vast aanstelling en werd beëdigd. „Ja, dan moet je een soort eed afleggen. Ik moest mee de kluis in. De deur bleef open hoor!"

Na drie weken met een collega meelopen te hebben, werd de gloednieuwe postbode zelfstandig en bezorgde keurig de post bij de mensen in zijn wijk. Naast zijn werk in Renkum, was Joop ook reserve in Heelsum. In dat dorp werkte de post met vier mensen, in Renkum met ongeveer acht. Bij ziekte of vakantie viel de Renkumer in. „Je kon de klok er op gelijk zetten, als ik in Heelsum moest invallen had ik altijd de grootste wijk. Ik weet niet hoe ze het flikten, maar het was wel zo," lacht de postbode hartelijk.

Alhoewel de postbodes, volgens Joop, best een mooi baantje hadden, meent hij dat we niet moeten vergeten dat de winters vroeger veel strenger waren dan tegenwoordig. Ook het feit dat alle post per fiets bezorgd moest worden. Sommige routes leidden de postbodes ver richting Ede. „Je kwam de postbode van Ede tegen! Je moest alle boerderijen en afgelegen huizen af, dat was een heel eind." Namen als Dorrestijn, Tinsen, Staadegaard, Penning, Brouwer, Koker, Wisgerhof en vele anderen passeren als Joop de route uitlegt.
„Bij Huize de Keijenberg kregen we koffie." De collegae waar Stoorvogel mee werkten, waren onder andere Jan Ruisch, Wimpie Ruisch, Willie Wildeman, Piet Böhmer, Evert van Dijk, Frans van de Veen, R. Hoefakker, J. van Weley en als leermeester trad op Toontje Rus.

Streken
Met een quasi onschuldig gezicht zegt de voormalige postbode:”Als er bij de post iets gebeurd was, wees iedereen gelijk naar  mij." Op de vraag eens een paar streken te vertellen lacht hij en vertelt het volgende verhaal: „Ken je Wout van de Born nog? Hij woonde op de Keijenbergseweg. De kraakwagen kwam destijds iedere week langs om rommel op te halen. Ik liep er met de post en zag dat Wout bij de kraak een paar schoenen neergezet had. Van die hoge kistjes. Gaten in de zolen. Ik denk 'die neem 'k mee, wöh'! Ik die dingen in de fietstas gedoan. Veertien dagen gewacht, een mooi doosje opgezocht, oude schoenen erin en er een prachtig postpakket van gemaakt. Op naar Wout en aangebeld. Dag Stoor, zei hij, wie zou de gulle gever zijn? Ik zeg 'dat weet je maar nooit', liet hem tekenen en riep 'nou ajuu heur!' Maar ja, ik moest dezelfde weg ook weer terug. Daar stond de dikke Wout te schuddebuiken van het lachen. Schik dat hij had!"

Niet alleen dorpsgenoten konden rekenen op een kwajongensstreek van Joop, ook de andere postbodes ontkwamen niet aan zijn geintjes. „Iedere morgen rond zes uur bracht Silfhout vanuit Arnhem de post op het kantoor. Eerst leverde ze de post in Wageningen af, daarna was Renkum aan de beurt. Ik op een morgen heel vroeg naar het Dorpspleintje want daar stond een telefooncel. Ik heb het Renkumse postkantoor gebeld en vertelde dat ik de bestuurder was van de wagen die de post moest afleveren. Maar dat ik dat niet kon omdat de auto stuk was gegaan en ik onder aan de Wageningse Berg stond. Of ze de post maar wilde komen halen! Ik hoorde een gevloek en gemopper! Even later zag ik ze op de fiets aankomen. Hé jongens, waar gaan jullie naar toe? Op dat moment kwam de wagen met de post aangereden. Och, och, wat heb ik gelachen."

„Ook Rikke, de hoofdbesteller, heb ik een keer te pakken gehad. Die ging thuis wel eens een middagdutje doen. Tussen de eerste en de tweede trans. Om drie uur in de middag was de volgende dienst. Hij kwam nooit te laat op het werk. Ik ben op een middag, terwijl hij lag te slapen, naar zijn huis gegaan en heb alle luiken dichtgedaan. Lekker donker in huis toch? Hij kwam een uur te laat op zijn werk! Oh ja, hij vroeg in de Kersttijd ook eens om een kerstboom. Na de kerst heb ik de inmiddels kale kerstboom van ons thuis, bij hem in de tuin gezet. Ja echt, al die dingen kon je vroeger gewoon uithalen. Ik heb bij de post echt een leuke tijd gehad," meent de grappenmaker met tranen in de ogen van het lachen. „Weet je, er kwam eens een collega van mij met de post een hof pad oplopen. De mevrouw die daar woonde vroeg hem 'je leest onze post toch niet hè?' Waarop de collega antwoordde 'dat zou ik nooit doen mevrouw, maar u krijgt zondag wel visite."

Paardrijden
Als kleine jongen heeft Joop uiteraard ook het nodige meegemaakt in zijn dorp. „Ik weet nog goed dat als we vroeg in de morgen naar de Wilhelminaschool gingen, we voorbij de boerderij van Peelen kwamen. Daar hadden ze vaak een vrachtwagen gekookte piepers neergekiept. Als varkensvoer. Die piepers waren nog gloeiend heet. Wij pakten dan een handvol op, haalde de schil eraf en aten die dingen op." „Op onze vrije woensdagmiddag gingen we ook naar Peelen. Dan mocht je met de voerman mee. Prachtig! Later in de middag, tegen zes uur werden de paarden in een lange rij aan elkaar gebonden en naar de wei bij Onder de Bomen gebracht. De kinderen mochten op de paarden zitten. Wie te laat kwam had pech. En ja, het is feitelijk een rotstreek, maar dan jaagden we die paarden wel op. Net zolang tot er één van de kinderen van het paard duvelde. Dan sprong je er gauw op."

Net als veel dorpsgenoten heeft Joop zich ook vermaakt met het rapen van eikels, beukennootjes en tamme kastanjes. Die werden voor een paar centen verkocht aan Nellestein de kolenboer. Ook bosbessen plukken was een geliefde bezigheid van veel Renkumers. Ze maakten er jam en dergelijke van. „Wij verkochten de bosbessen aan een mevrouw die aan de Utrechtseweg woonde. Daar kreeg je 'goed' geld! Maar dan ging mijn moeder mee, die inde de centen!"

Joop Stoorvogel is geboren op de Bellevue, maar verhuisde al op jonge leeftijd naar de Groenendaalseweg. „Niemand had daar riolering. De gierput moest twee keer per jaar geleegd worden. Dat mocht pas na tien uur in de avond. Bij ons thuis waren drie jongens. Als mijn vader van zijn werk bij Van Gelder thuis kwam, zaten wij al met twee teilen te wachten. De put hadden we overdag al open gegraven. We hoefden alleen de deksel er af te halen. Vader schepte met een gierschep de smurrie in de teilen, wij gooiden het spul over het land. Dat stonk natuurlijk vreselijk. Als mensen dat roken zeiden ze, daar hebben ze bruiloft."

Woonjaren
Over het huidige Renkum heeft Joop zo zijn eigen gedachten. „Ieder jaar heb je hier Renkum Bomvol. Meneer Hageman is van de organisatie. Ik zou hem eens willen vragen of de organisatie niet de muziekverenigingen in Renkum en Heelsum de gelegenheid wil geven om tijdens die dag te spelen. Ze willen best, maar willen wel gevraagd worden. De laatste keer ben ik bij Renkum Bomvol geweest. Ik vond het een dooie boel! Zo hier en daar op een hoek een stel muzikanten is veel gezelliger.''

Het Renkum van tegenwoordig kun je niet vergelijken met vroeger, is Joop van mening. „Het is een heleboel import. Wat me tegen de borst stoot is het volgende. Neem nu mij bijvoorbeeld. Ik ben twee jaar geleden verhuisd. Veronderstel dat ik het op mijn huidige adres niet naar mijn zin zou hebben (wat overigens niet het geval is). Als ik naar de woningstichting ga om een ander huis te vragen is de procedure tegenwoordig dat ik dan twee zogenaamde 'woonjaren' heb. Heeft iemand uit bijvoorbeeld Nijmegen vijf woonjaren, heeft die persoon voorrang en krijgt dus het huis dat ik wellicht graag zou willen bewonen. Nou, da vin 'k maar niks! Ik vind dat de echte Renkumers voorrang op woonruimte moeten hebben. Wij Renkumers komen bijna niet aan bod. Maar wie heeft Renkum opgebouwd? Dat zijn wél de Renkumers!"

Uiteraard voor Joop Stoorvogel ook de vraag hoe hij over het plaatselijk dialect denkt. Hij lacht eens omdat hij het hele gesprek in het dialect gevoerd heeft. „Wij hebbe een mooi dialec en da wou 'k graag zo houwe! As ik anders pröat heur ik mezelf. Ik bin hier gebore en getoge. Ik bin een Renkumer en da w' ik blijve!!"